|
Ze pakt de vijf etages smeedwerk van het buffet en plant hem op het balkon. Daarna wikkelt ze Michels hand in een lange reep linnen. Vandaag moet hij binnenblijven. ‘Maar ik voel er niks van…’ ‘Zet u bij de kachel en houd u koest, Michel, vogelbeten zijn gevaarlijk.’ Dan komen de schillenboer en de melkwagen, de gootsteen in de keuken is verstopt en er moet water gepompt en verwarmd worden om kleine Anna haar wasbeurt te geven in het zinken teiltje. Op het balkon wordt het intussen langzaam schemerig, een lichte sneeuw begint als poedersuiker over de torens van het stadhuis op de Markt en de Sint-Servaas te vallen en hij slaat de Boschstraat niet over. Als Pa thuiskomt ligt Lowie met wijdopen ogen te kijken naar al dat koude wit, als verbaasd over zo’n gewichtloos dekentje dat zomaar uit de lucht komt vallen en zich langzaam over zijn appelgroene vleugels spreidt. Pa zegt niets. Met een strak gezicht neemt hij een vleesmes uit de keukenla. Hij pakt de dode vogel in zijn nek, steekt de pook in de gietijzeren ring van het fornuis en tilt de plaat op. Vlammen likken aan de veren, schroeien het vel en verteren spetterend het aardse omhulsel van Lowie. Een vette walm van verkoold vlees en veren vult de keuken. Ma opent het raam, de gordijnen fladderen in de koude tocht en al die tijd staat Pa zwijgend met de pook in de hand naast het fornuis, als een erewacht die het geweer presenteert in het laatste saluut. Als het vuur gedoofd is neemt hij de kolenschop, schept de as in het opengevouwen parochieblad op de keukentafel, strikt er een touw omheen en neemt het pakje onder de arm. ‘… Waar gaat ge heen?’ Hij knoopt zijn zware winterjas dicht en drukt de strohoed steviger op zijn oren. ‘Ik vroeg u wat.’ Maar Pa staat al buiten. ‘Hoe moet ik weten dat het beest niet winterhard is!’ roept Ma nijdig door het trapgat. Met het pakje onder de arm loopt Pa de Boschstraat uit, de |
|||